
Jurisprudentie
AR2110
Datum uitspraak2004-09-14
Datum gepubliceerd2004-09-14
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers01438/04 H
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-09-14
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers01438/04 H
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herzieningsaanvrage. De enkele omstandigheid dat, zoals in de aanvrage gesteld, TBS is opgelegd zonder voorafgaand advies ex art. 37.2 Sr “daar gebleken is dat verzoeker in het PBC niet is onderzocht door een psychiater, maar door een arts-assistent en dat deze arts-assistent het advies heeft opgesteld”, is geen novum ex art. 457.1.2 Sv. HR merkt ten overvloede op dat evenvermelde stelling onverenigbaar is met de inhoud van het rapport van het PBC en in de aanvrage niet nader is gestaafd of toegelicht.
Uitspraak
14 september 2004
Strafkamer
nr. 01438/04 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 5 februari 2004, nummer 21/002078-03, ingediend door mr. W.J. Ausma, advocaat te Nieuwegein, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, ten tijde van de indiening van de aanvrage gedetineerd in het Huis van Bewaring "Karelskamp" te Almelo.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Zwolle van 15 april 2003 - de aanvrager ter zake van "met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd" veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf en gelast dat de aanvrager ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen zoals in het arrest vermeld en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid - het zogenoemde novum - kan blijken.
3.3. Het in de aanvrage gestelde behelst niets wat kan worden aangemerkt als een beroep op omstandigheden als hiervoor onder 3.1 vermeld.
De enkele omstandigheid dat het Hof de hiervoor onder 1 vermelde last heeft gegeven zonder dat daaraan - naar in de aanvrage wordt gesteld - een advies als bedoeld in art. 37, tweede lid, Sr is voorafgegaan "daar gebleken is dat verzoeker in het Pieter Baan Centrum niet is onderzocht door een psychiater, maar door een arts-assistent en dat deze arts-assistent het advies heeft opgesteld", levert niet op een novum als evenbedoeld. Opmerking verdient overigens dat evenbedoelde stelling onverenigbaar is met de inhoud van het in de aanvrage bedoelde en zich bij de stukken bevindende rapport van het Pieter Baan Centrum en dat zij niet nader is gestaafd of toegelicht.
De aanvrage kan daarom, gelet op het bepaalde in de art. 459 en 460 Sv, niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 14 september 2004.